Lichtstad HaarlemHans Aarsman, 2001 Als het een onbewolkte nacht is, en je kijkt naar boven, is daar altijd de Grote Beer. Het is een groep van zeven sterren waarvan met de beste wil van de wereld geen beer gemaakt kan worden, hooguit een steelpan. Dat is niet altijd zo geweest. Duizenden jaren geleden, toen de Grote Beer zijn naam kreeg, had de groep sterren wel degelijk de vorm van een beer. De contouren van het dier waren opgebouwd uit heldere en minder heldere sterren. De hedendaagse stedeling ziet alleen de helderste, de zeven die de steelpan vormen. De drie van de steel zijn de staart van de beer. De vier van de pan vallen binnen het berenlijf, het zijn loze lichtpuntjes op zijn rechter bil, ze leveren geen bijdrage leveren aan zijn gedaante. Dat we de andere sterren niet te zien krijgen komt omdat wij de laatste tijd zelf zoveel licht maken, dat het licht van de zwakkere sterren erbij verbleekt. Omdat de duisternis niet duister genoeg meer is, denken we dat de Grote Beer een steelpan is. Jaarlijks peilt het Bureau Onderzoek & Statistiek Haarlem hoe het staat met de bezorgdheid in Haarlem. Ook dit jaar blijkt de bezorgdheid weer verder afgenomen. Men is nauwelijks nog bezorgd over oorlogen. Ook drugsmisbruik en aids gelden niet meer als onrustbarend. Om werkeloosheid maakt al helemaal niemand zich druk. Haarlem is bijna van zijn zorgen af, wat minpuntjes daargelaten. Eén daarvan is het gevoel van onveiligheid. Bijna 20% van de Haarlemmers blijft 's avonds thuis. Ze wanen zich in het donker niet veilig op straat. 20% is een hoog percentage. En het ergste is, die 20% is aan de lage kant. De woensdagavond dat ik deze maand geleden op de grote markt de proef op de som nam, was het onveiligheidspercentage opeens met 80% toegenomen. Er was geen kip, woensdagavond tegen achten, geen kip. Moederziel alleen stond ik midden op de grote markt. Je kon een kanon afschieten. Er werd niet gevoetbald door het Nederlands elftal. FC Haarlem speelde geen Europacup wedstrijd. De enige reden waarom er geen Haarlemmers op de grote markt waren moet zijn geweest: het was donker, ze waanden zich er niet veilig. Sluit de ogen en denk aan duisternis. Wat zie je? Zwartleren pakken en viezigheid, gegil en gekerm, de dood en onwetendheid, spelonken waarin het kwaad welig tiert. Wie aan licht denkt, ziet de hemel, morgenstond, hoop, loutering, het einde van de tunnel. Misschien dat daaruit de menselijke behoefte is te verklaren aan licht. Om het kwaad te verdrijven. De mens is een kind dat bang is in het donker. De duisternis moet bevochten worden, hij is eng, dus moet hij weg. Grote lichtmasten langs de snelwegen plaatsen. Alsof het licht dat auto's zelf geven niet genoeg is. Ik hou niet van natuur. Het moet er zijn, maar ik hoef er niet in. Toch fietste ik op een nacht door een bos. Ik had geen zin, maar het moest. Het was aardedonker in het bos en ik was alleen. Bang was ik niet, mijn fietslicht deed het. Ik zette er flink de vaart in. De zware ketting met het hangslot had ik losjes over mijn stuur gehangen. Je weet maar nooit. Toen kreeg ik een lekke band, het werd lopen. Niets aan de hand, hield ik mezelf voor, terwijl ik er flink de pas in zette. De kans is klein dat hier nog een iemand rondloopt en zeker niet iemand met kwade bedoelingen, die zitten allemaal in hun koffieshops. Maar bij elk takje dat ik hoorde kraken, was het schrikken. Achter elke boom vermoedde ik iets. Ik moest mezelf inhouden om niet flink lawaai te maken, zoals sommige culturen doen om kwade geesten te verjagen. Ik had me veiliger gevoeld als er lichtmasten langs het bospad hadden gestaan, als er mensen hadden gefietst, auto's hadden gereden, voetgangers die overstaken, een bioscoop die uitkwam. De schijnveiligheid van de stad, gebaseerd op veronderstelling dat niemand je een haar zal krenken als er mensen, lawaai en licht in de buurt zijn. Dat de praktijk anders is, iedere stedeling zou het moeten weten. Roep om hulp in de grote stad en ze rennen alle kanten op behalve die van jou. Roep brand en ze komen in grote getale toegestroomd. Roep daarom brand! als je hulp nodig hebt. Als je alleen wil zijn roep je help! Niet de massa biedt bescherming, maar de eenzaamheid. Niet het licht biedt bescherming, maar de duisternis. Dieren wachten de nacht af om uit hun holen te kruipen. Ze hebben gelijk. Maar wij laten 's nachts een lampje in de slaapkamer branden, zodat iedereen die kwaad in de zin heeft ons makkelijk kan vinden. Hoe verder de beschaving oprukt, hoe meer lampen er branden. Er gaan stemmen op om auto's overdag verplicht met licht te laten rijden. Onderzoeken wijzen uit dat het geen enkele zin heeft vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, maar we weten inmiddels: redelijke argumenten hebben geen vat op onze angsten. Zo rukt het licht verder op ten koste van de duisternis. Wie had alweer bedacht dat er licht en duisternis moest zijn, en dat het tussen die twee gelijkelijk verdeeld moest blijven? In den beginne schiep god de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op de afgrond; en de geest zweefde op de wateren. En god zeide: daar zij licht! En daar was licht. En god zag het licht, dat het goed was; en god maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. En god noemde het licht dag, en de duisternis noemde hij nacht. Wie kan het dan nog in zijn hoogmoedige hersens halen om op eigen houtje nóg meer licht in de duisternis te maken? De Vishal laat wit licht schijnen op de Grote Markt ook op woensdagavonden tegen achten. terug
naar de eerste white light pagina
|