index - artikelen - links
this article in english
wim wiskerke vorm en foto


BASISBEGRIPPEN FOTOGRAFIE

(Vooral nuttig voor eigenaars van een spiegelreflex camera)
diafragma
sluitertijd
stop
belichting
licht meten
beweging
scherptediepte
conclusie

- Wim Wiskerke

Het diafragma

Stap je uit een donkere ruimte het volle zonlicht in dan knipper je even met je ogen. De pupillen van je ogen staan helemaal open in het donker, het duurt eventjes voor ze zich vernauwen tot een klein gaatje. In feite reageren wij razendsnel op de wisselende lichtomstandigheden. We zijn het ons meestal niet bewust.


de pupil van mijn oog

Met fotografie heb je voortdurend te maken met de hoeveelheid licht die er is. En vooral met het verschil tussen donkere en lichte delen van het beeld dat we willen vastleggen. Een ander woord voor dat verschil is het contrast.

Bij ons oog regelen wij de lichttoevoer door middel van de pupil, een gaatje dat groter en kleiner kan worden. Een fototoestel is zo gebouwd dat er twee mogelijkheden zijn om de lichttoevoer te regelen: het diafragma en de sluitertijd.
Om een foto goed te belichten is er nog een derde bepalende factor: de filmgevoeligheid.

diafragma lamellen
diafragma-lamellen

Het diafragma is eigenlijk ook een gaatje dat groter en kleiner kan worden gemaakt. Het is opgebouwd uit lamellen die over elkaar schuiven.

mechanisch diafragma
diafragma-ring van klassieke Nikon

Bij de meeste oudere camera's kun je dat zien als je in de lens kijkt, en je aan de diafragma-instelling draait. Je kunt het diafragma in bepaalde standen zetten, want de ring 'klikt' als je er aan draait.

display
display met diafragma- en sluitertijd-aanduiding


display van een digitale camera

Moderne camera's hebben vaak tiptoetsen en displays. Dit zijn prachtige en handige voorzieningen, maar helaas is daarbij de directe relatie verdwenen tussen knop en functie, zodat het wat lastiger is geworden om te leren.

Bij elke stand hoort een cijfer waarmee de grootte van de opening wordt aangeduid. Wanneer je die cijfers achter elkaar zet heb je de diafragma-reeks. Die loopt als volgt, het eerste cijfer is afhankelijk van de grootste opening van de lens:



diafragma-reeks


1.4 - 2.0 - 2.8 - 4 - 5.6 - 8 - 11 - 16 - 22 - 32

Leer dit rijtje uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display.

Niet al deze cijfers zal je op je lens (of in je display) tegenkomen en soms staan er tussenwaarden aangegeven, bv 3.5. Dat is mooi, maar niet zo belangrijk. Wel belangrijk is:

1 - Dat je weet dat deze cijfers logaritmisch zijn, omdat ze afgeleid zijn van de oppervlakte van een cirkel.

2 - Dat je van nu af nooit meer vergeet dat die oppervlakte telkens gehalveerd wordt wanneer je een kleinere opening kiest. Daardoor wordt de hoeveelheid licht die wordt doorgelaten met de helft verminderd. Kies je een grotere opening, dan wordt de hoeveelheid licht die naar binnen valt verdubbeld.

3 - Een laag diafragma-getal is een grote diafragma-opening; een hoog getal is een kleine opening.

Verwarring hierover kun je voorkomen, door niet meer over diafragma te spreken, maar over lensopening. Een grote of een kleine opening is onmiddellijk duidelijk.


De sluitertijd

Zit het diafragma bij de meeste camera's in de lens gebouwd, de sluiter bevindt zich in de body. Je kunt hem zien als je de lens er af haalt, of wanneer er geen film in de camera zit kun je de achterwand open doen. Bij de mechanische camera's span je een veer wanneer je transporteert, druk je op de ontspanknop dan bewegen er razendsnel twee 'gordijnen' van links naar rechts of van boven naar beneden. Tussen die twee gordijnen (of lamellen als het een metalen sluiter betreft) is een spleet opengelaten, waardoor het licht op de film valt. De film bevindt zich direct achter de sluiter.

De tijdsduur waarmee het licht wordt binnengelaten is variabel. Dat kan heel kort zijn, bv 1/1000 seconde, maar het kan ook lang zijn bv ½ seconde of 1 seconde. Die tijdsduur noemen we de sluitertijd. Het geeft de tijd aan dat de sluiter open staat. Zetten we de verschillende tijden achter elkaar, dan hebben we de sluitertijden-reeks. Die ziet er zo uit:



sluitertijden-reeks


8s - 4s - 2s - 1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125 - 1/250 - 1/500 - 1/1000 - 1/2000
- 1/4000

Leer deze reeks uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display.

mechanische sluitertijdenknop
sluitertijdenknop van klassieke Nikon F

Modernere camera's met elektronische sluitertijden geven ook tussenwaarden aan, bv 1/90. Dat is ook mooi, maar niet zo belangrijk.

Wat je moet onthouden is dit:

1 - Deze cijferreeks is recht evenredig, omdat zij is afgeleid van de tijdsduur, die telkens gehalveerd of verdubbeld wordt.

2 - Kies je een langere sluitertijd, dan wordt de tijd dus verdubbeld en kan er twee keer zo veel licht naar binnen. Neem je een kortere sluitertijd, dan wordt de tijd gehalveerd en wordt er dus twee keer zo weinig licht doorgelaten


Een stop

De sprong van een sluitertijd naar een hogere of lagere tijd wordt een 'stop' genoemd. Dat geld ook voor het diafragma: de sprong van de ene diafragma-opening naar de volgende of de vorige is ook een stop. De stop is de eenheid waarmee we in de fotografie werken. Een stop verder open betekent van bv f 8 naar f 5.6. Die f is de aanduiding voor diafragma. Een stop korter betekent bijvoorbeeld van 1/30 naar 1/60. De tijd wordt gehalveerd. Soms wordt voor tijdsaanduiding de letter t gebruikt; dus: t 1/30.
Een stop betekent altijd een verdubbeling of halvering. Van tijd of van licht.


Belichten

De film die in onze camera zit moet worden belicht. Dat gebeurt dus door een combinatie van sluitertijd en diafragma. Die combinatie is afhankelijk van de hoeveelheid licht die ergens is, van het soort film dat we gebruiken (hoog gevoelig of laag gevoelig), en van de keuze die we maken uit de mogelijke combinaties. Doen we iets fout, bv door teveel licht op de film te laten vallen, dan wordt de film overbelicht. Wanneer er te weinig licht op de film terecht komt heet dat onderbelicht.


Licht meten

Licht meten gebeurt met behulp van een belichtingsmeter. Die zit bij de meeste camera's ingebouwd. De belichtingsmeter, en dus de camera, moet eerst worden ingesteld op de juiste filmgevoeligheid. Anders weet de meter niet hoe hij de film moet belichten. Veel moderne camera's stellen de filmgevoeligheid automatisch in door middel van de DX sensoren in de camera, die een blokpatroon op de filmcassette 'lezen'. Soms kan je dit met de hand veranderen.

De filmgevoeligheid wordt aangeduid met een ISO (vroeger: ASA of DIN) getal. Laag gevoelig is bv 50 ISO, dat noemen we een langzame film. Hoog gevoelig is bv 800 ISO, dat noemen we een snelle film. In zwart-wit fotografie wordt het meest gebruik gemaakt van 100 ISO of 400 ISO . In kleur komen we ook 200 ISO veel tegen. Bij dia-film zijn de gangbare films meestal wat minder gevoelig: 50 en 100 ISO.

Licht meten doe je in principe altijd op je onderwerp. Dat is dus het belangrijkste deel binnen het beeld. Is alles in het beeld even belangrijk, dan is het zaak er voor te zorgen dat het verschil tussen het lichtste deel en het donkerste deel niet zo groot is, dat het niet meer op je negatief terecht komt. Die beperking van het materiaal waar je mee werkt heet de contrast-omvang.

Het is zaak het verschil te meten tussen het lichtste en donkerste deel. Als regel kun je aan houden dat het verschil niet groter mag zijn dan 5 stops.

Let altijd goed op ramen, lampen of luchten, kortom 'lichte' delen binnen het beeld die de totale meting sterk beïnvloeden. De belichtingsmeter meet het hele beeld en kan niet weten wat het onderwerp van de foto is. Door die lichte delen geeft de meter aan dat het lichter is dan misschien gewenst. Hij zegt als het ware: het is hier zo licht, het diafragma moet kleiner, de sluitertijd moet kort, anders raakt de film overbelicht. Meet daarom altijd als het kan het onderwerp. Een goede manier is meestal even de straat of de stoep waar je op staat te meten, zodat bv de lucht buiten schot blijft.
(De meest accurate manier is om een grijskaart te meten.)

Beweging

De sluitertijd bepaalt niet alleen de duur van de belichting, maar heeft ook een belangrijke invloed op het beeld.
Als je iets met een snelle sluitertijd fotografeert staat alles in beeld stil. Ook een snelrijdende race-auto. (Die er dan uitziet of hij geparkeerd staat.)


snelle sluitertijd: alles in beeld staat stil langzame sluitertijd: alles in beeld beweegt


Als je iets met een langzame tijd fotografeert, moet je om te beginnen oppassen dat je je camera stil houdt. En iets of iemand die beweegt, komt ook bewogen op de foto.


Scherptediepte

Net als de sluitertijd niet alleen maar de belichting bepaalt, maar ook hoe het beeld eruit ziet, heeft ook het diafragma een belangrijke functie, naast het doorlaten van een hoeveelheid licht.
Het diafragma bepaalt hoeveel er scherp is in beeld, achter en voor het onderwerp waarop is scherpgesteld. Hoe groter de opening, des te ondieper is de zone waarin je onderwerp scherp is.

geringe scherptediepte
Geringe scherptediepte. Bij een grote diafragma-opening is alleen scherp waar je op scherpstelt:
de achtergrond en de voorgrond blijven onscherp
.


grote scherptediepte
Bij landschappen of architectuur is meestal een grote scherptediepte vereist: een kleine opening.


Bij een kleine opening is zowel de voorgrond scherp als de achtergrond. Dit is misschien wel de belangrijkste reden voor teleurstelling als je je foto's terugkrijgt. Opeens groeit er een boom of een gewei uit oom Jan zijn hoofd. En toen je de opname maakte zag je helemaal niets om het hoofd van oom Jan. De verklaring: scherpstellen doet je camera met de grootste opening; het beeld is dan heerlijk rustig, want er is maar weinig scherp voor en achter je onderwerp. Maar als je de opname maakt op de programma-stand, bepaalt je camera de sluitertijd en het diafragma. En met name dat diafragma kan ook wel heel klein zijn, als er veel licht is. En o wee, opeens wordt de boom of het hertegewei ook scherp, achter het hoofd.



Denk zelf!

De oplossing om beter beeld te maken: denk zelf en laat niet je camera bepalen wat er hoe op de foto komt.

Als het om beweging gaat, - of het nou stil moet staan of juist moet bewegen: denk eerst aan de sluitertijd.

Als het om scherpte gaat, - of er nu veel scherptediepte moet zijn bij een landschap, of weinig bij een portret voor een onrustige achtergrond: denk eerst aan het diafragma.

top

Is de samenhang tussen diafragma en sluitertijd nog niet helemaal duidelijk?
Ga dan naar deze pagina, waar ik het uitleg met een kraan en een bekertje.