index - artikelen - links |
wim
wiskerke vorm en foto
|
(Vooral nuttig voor
eigenaars van een spiegelreflex camera) |
|
Het
diafragma
Met fotografie heb je voortdurend te maken met de hoeveelheid licht die er is. En vooral met het verschil tussen donkere en lichte delen van het beeld dat we willen vastleggen. Een ander woord voor dat verschil is het contrast. Bij ons oog regelen
wij de lichttoevoer door middel van de pupil, een gaatje dat groter en
kleiner kan worden. Een fototoestel is zo gebouwd dat er twee mogelijkheden
zijn om de lichttoevoer te regelen: het diafragma
en de sluitertijd. Het diafragma is eigenlijk ook een gaatje dat groter en kleiner kan worden gemaakt. Het is opgebouwd uit lamellen die over elkaar schuiven.
Bij de meeste oudere camera's kun je dat zien als je in de lens kijkt, en je aan de diafragma-instelling draait. Je kunt het diafragma in bepaalde standen zetten, want de ring 'klikt' als je er aan draait.
Moderne camera's hebben vaak tiptoetsen en displays. Dit zijn prachtige en handige voorzieningen, maar helaas is daarbij de directe relatie verdwenen tussen knop en functie, zodat het wat lastiger is geworden om te leren. Bij elke stand hoort een cijfer waarmee de grootte van de opening wordt aangeduid. Wanneer je die cijfers achter elkaar zet heb je de diafragma-reeks. Die loopt als volgt, het eerste cijfer is afhankelijk van de grootste opening van de lens: Leer dit rijtje uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display. Niet al deze cijfers zal je op je lens (of in je display) tegenkomen en soms staan er tussenwaarden aangegeven, bv 3.5. Dat is mooi, maar niet zo belangrijk. Wel belangrijk is: 1 - Dat je weet dat deze cijfers logaritmisch zijn, omdat ze afgeleid zijn van de oppervlakte van een cirkel. 2 - Dat je van nu af nooit meer vergeet dat die oppervlakte telkens gehalveerd wordt wanneer je een kleinere opening kiest. Daardoor wordt de hoeveelheid licht die wordt doorgelaten met de helft verminderd. Kies je een grotere opening, dan wordt de hoeveelheid licht die naar binnen valt verdubbeld. 3 - Een laag diafragma-getal is een grote diafragma-opening; een hoog getal is een kleine opening. Verwarring hierover kun je voorkomen, door niet meer over diafragma te spreken, maar over lensopening. Een grote of een kleine opening is onmiddellijk duidelijk. De
sluitertijd
De tijdsduur waarmee het licht wordt binnengelaten is variabel. Dat kan heel kort zijn, bv 1/1000 seconde, maar het kan ook lang zijn bv ½ seconde of 1 seconde. Die tijdsduur noemen we de sluitertijd. Het geeft de tijd aan dat de sluiter open staat. Zetten we de verschillende tijden achter elkaar, dan hebben we de sluitertijden-reeks. Die ziet er zo uit: Leer deze reeks uit je hoofd, zodat je weet naar welke cijferreeks je kijkt in je display.
Modernere camera's met elektronische sluitertijden geven ook tussenwaarden aan, bv 1/90. Dat is ook mooi, maar niet zo belangrijk. Wat je moet onthouden is dit: 1 - Deze cijferreeks is recht evenredig, omdat zij is afgeleid van de tijdsduur, die telkens gehalveerd of verdubbeld wordt. 2 - Kies je een langere sluitertijd, dan wordt de tijd dus verdubbeld en kan er twee keer zo veel licht naar binnen. Neem je een kortere sluitertijd, dan wordt de tijd gehalveerd en wordt er dus twee keer zo weinig licht doorgelaten Een
stop Belichten Licht meten Licht meten gebeurt met behulp van een belichtingsmeter. Die zit bij de meeste camera's ingebouwd. De belichtingsmeter, en dus de camera, moet eerst worden ingesteld op de juiste filmgevoeligheid. Anders weet de meter niet hoe hij de film moet belichten. Veel moderne camera's stellen de filmgevoeligheid automatisch in door middel van de DX sensoren in de camera, die een blokpatroon op de filmcassette 'lezen'. Soms kan je dit met de hand veranderen. De filmgevoeligheid wordt aangeduid met een ISO (vroeger: ASA of DIN) getal. Laag gevoelig is bv 50 ISO, dat noemen we een langzame film. Hoog gevoelig is bv 800 ISO, dat noemen we een snelle film. In zwart-wit fotografie wordt het meest gebruik gemaakt van 100 ISO of 400 ISO . In kleur komen we ook 200 ISO veel tegen. Bij dia-film zijn de gangbare films meestal wat minder gevoelig: 50 en 100 ISO. Licht meten doe je in principe altijd op je onderwerp. Dat is dus het belangrijkste deel binnen het beeld. Is alles in het beeld even belangrijk, dan is het zaak er voor te zorgen dat het verschil tussen het lichtste deel en het donkerste deel niet zo groot is, dat het niet meer op je negatief terecht komt. Die beperking van het materiaal waar je mee werkt heet de contrast-omvang. Het is zaak het verschil te meten tussen het lichtste en donkerste deel. Als regel kun je aan houden dat het verschil niet groter mag zijn dan 5 stops. Let altijd goed op
ramen, lampen of luchten, kortom 'lichte' delen binnen het beeld die de
totale meting sterk beïnvloeden. De belichtingsmeter meet het hele
beeld en kan niet weten wat het onderwerp van de foto is. Door die lichte
delen geeft de meter aan dat het lichter is dan misschien gewenst. Hij
zegt als het ware: het is hier zo licht, het diafragma moet kleiner, de
sluitertijd moet kort, anders raakt de film overbelicht. Meet daarom altijd
als het kan het onderwerp. Een goede manier is meestal even de straat
of de stoep waar je op staat te meten, zodat bv de lucht buiten schot
blijft. Beweging
Scherptediepte
Denk
zelf! Als het om beweging gaat, - of het nou stil moet staan of juist moet bewegen: denk eerst aan de sluitertijd. Als het om scherpte
gaat, - of er nu veel scherptediepte moet zijn bij een landschap, of weinig
bij een portret voor een onrustige achtergrond: denk eerst aan
het diafragma.
|